Geen veertje


In een land hier ver vandaan was er een indianendorp waar iedereen gelukkig was en goed met elkaar kon opschieten. Er woonden ook veel kinderen en dit verhaal gaat over een klein indianen jongetje uit dat dorp.
Nu was het zo dat alle indianen jongetjes bij hun geboorte geen naam kregen. Pas als ze ouder waren geworden en een goede daad of misschien wel een heldendaad hadden verricht dan kregen ze hun naam.  Maar leuk vonden de jongetjes het niet om door het dorpje te lopen en aangesproken te worden met: “hé jongetje . . . nee niet jij, maar die ander die achter je loopt”.
Net het idee of ze er nog niet echt bij hoorden.
Maar elke keer als ze aan de oudere wijze mannen vroegen wanneer ze nou hun naam kregen dan kregen ze te horen: “niet zo ongeduldig, jullie tijd komt vanzelf en voordat je het weet heb je een goede daad gedaan en krijg je een mooie naam.”
En inderdaad het een na het andere indianen jongetje kreeg na verloop van tijd een mooie naam. Nu bestond die naam uit 2 gedeeltes. Het eerste gedeelte was een gewone naam en het tweede gedeelte was: één veertje of als je een heel goede daad had verricht noemde ze je zelfs: twee veertjes.   Drie veertjes was nog nooit aan een kleine indianen jongetje gegeven. Later als ze groot waren geworden veranderde hun naam wel, in drie, vier of zelfs vijf veertjes; maar ja dan waren ze al volwassen.
Onze held uit dit verhaal had nog steeds geen naam. Al z’n vriendjes van dezelfde leeftijd kregen de een na de ander hun naam. Z’n ene vriendje deed boodschappen voor een zieke tante, waardoor zij in bed kon blijven liggen en daardoor gauw beter werd. Hij kreeg als naam : Hansje één veertje. Een ander vriendje hielp een oude indiaan die niet zo goed meer kon lopen met hout verzamelen zodat hij een lekker vuurtje kon aanmaken om z’n eten op te koken. Zijn naam werd: Kareltje één veertje.
Op een gegeven moment had iedereen een naam, behalve het jongetje waarover dit verhaal gaat.
Elke keer als hij wat wilde doen voor een ander, bleek net iemand hem voor te zijn geweest en kreeg hij te horen: “Hé jij .. uhh jongen zonder veertje je bent te laat, iemand anders heeft het al gedaan”.
Uiteindelijk kreeg hij dan toch een naam: “Geen veertje”, maar hier was hij natuurlijk niet echt blij mee.
Z’n vriendjes begonnen hem ermee te plagen, ze bedoelden het niet slecht, maar hadden niet in de gaten dat hij er heel verdrietig door werd.
Iedereen begon hem nu “ geen veertje “ te noemen en hoe vaker hij het hoorde hoe verdrietiger hij werd.
Het werd zomer en het had al een hele tijd niet meer geregend en ook scheen de zon elke dag heel fel op het dorp.  Iedereen liep te puffen van de warmte en had eigenlijk geen zin meer om te werken. Alleen veel water drinken en in de schaduw voor hun tent liggen niets doen. Zelfs de kinderen die normaal altijd zin hadden om te spelen begonnen lui te worden. De meeste gingen nog wel naar het beekje om daar wat te poedelen, zodat ze even afgekoeld waren, maar kwamen ze uit het beekje dan viel de warme lucht weer als een lome deken om hun heen.
Na een tijdje kwamen de indianen erachter dat er bijna geen eten meer in het dorp was. Door de hitte ging er bijna niemand meer op jacht om een buffel te schieten en die er wel op uit gingen vonden nergens een goede buit.
Er begon honger in het dorpje te komen en daardoor raakten de mensen gauw geïrriteerd.  
De kinderen zorgden er wel voor dat ze uit de buurt van de volwassen indianen bleven, want als ze niet uitkeken dan kregen ze zomaar een draai om hun oren of een schop onder hun zitvlak.
Toen de honger erger werd begonnen een paar indianen, van die ouwe tandeloze kwezel vrouwen, te zeggen dat de hitte kwam doordat er een vloek over het dorp was gekomen.  
wp9bfde108.png
wp5533b116.gif