De reis naar Indonesia
In 1955 waren vader, moeder en ik (de benjamin van de familie, ook wel aangeduid met Sjoerdje) vanuit Punta Cardon neergestreken in de Jan van Campenstraat te Heemstede.
De keuze voor Heemstede was een compromis van Pa & Ma. Aan de ene kant wilden ze dicht bij het huis van de familie Fisher uit Aerdenhout hun bivak opslaan (hier verbleven de oudste 3 kinderen van het gezin), maar aan de andere kant moest het ook in de buurt van een lagere school zijn voor mij, hun jongste zoon.
Ik weet nog dat het een hoekhuis was waar wij de hele onderverdieping hadden gehuurd.
Aan de achterkant was er een klein tuintje die uitliep op een gracht.
Ik werd aangemeld bij de Dreefschool op een paar minuten lopen van ons tijdelijk huis.
Ons verblijf in Heemstede duurde van september 1955 tot midden maart 1956; zo op het oog een redelijk korte tijd, maar toch heb ik er veel meegemaakt.
Ik was tijdens verloven van pa wel vaker in Nederland geweest, maar dan voor kortere periodes; vaak tijdens de grote vakanties.
In mijn Heemsteedse periode heb ik kennis kunnen maken met een aantal typische Nederlandse fenomenen zoals: knikkeren, tollen, kinderpostzegels en schaatsen.
Knikkeren
Op een dag kwamen een paar kinderen met een zakje met daarin ronde aardewerk balletjes aanzetten. Het volgend moment was iedereen fanatiek met die dingen aan het spelen. Dat bleek dus knikkeren te zijn.
Uiteraard wilde ik ook mee doen, dus ma kocht voor mij ook een zakje knikkers, maar dan van die mooie glazen met zo’n vlammend sterretje in het midden. Deze bleven langer mooi rond wat een voorsprong gaf tijdens het knikkeren. De aardewerken knikkers hadden vaak een hoekje eraf waardoor ze niet zo nauwkeurig te besturen waren.
In bet begin verloor ik continu en ma heeft heel wat nieuwe zakjes voor mij moeten aanschaffen, maar op een gegeven moment kreeg ik de slag te pakken en begon te winnen. De glazen hield ik en de aardewerken gooide ik meestal weg.
Zo plotseling als het knikkeren begonnen was stopte het ook weer.
Niet lang daarna maakte ik kennis met het volgende kinderspel: het tollen.
Tollen
Er bestonden 2 varianten, de zweeptol en de priktol.
De zweeptol leek op een hele dikke spijker. Daar moest je een draadje omheen winden. Dat draadje zat vast aan een stok. Nu was het de kunst om met een speciale armbeweging die tol draaiend op het wegdek te krijgen en vervolgens met klappen van de zweep hem zo lang mogelijk aan de gang te houden.
Na een tijdje spelen met de zweeftol ben ik al gauw overgestapt op de priktol.
Deze zag eruit als een grote ui met een klein uitstekinkje aan de bovenkant en een scherpe punt aan de onderkant. Ook hier moest je een touwtje omheen winden en dan met een zwiep smeet je hem letterlijk op de grond.
Met priktollen kon je ook wedstrijden houden.
Verder