Je had een spel met welke priktol het langste bleef tollen. Je gooide gelijk met een aantal kinderen je tol. Wiens tol het eerste omviel was de verliezer en was zijn tol kwijt aan de eigenaar van de tol die het langste overeind bleef.
Het andere spel was spannender. Je speelde het met z’n 2-
Net als met het knikkeren was het tollen opeens afgelopen.
Ondertussen was het al bijna december geworden en deed vadertje winter zijn intree.
Het begon te vriezen en maakte ik kennis met een wel absurde manier van stoerheid.
Jongens blijven jongens en sommigen voelden zo nu en dan de neiging om te tonen dat ze meer durfden dan de ander.
Het zal wel iets met evolutie of gewoon ego te maken hebben.
Ingrediënten: iets van ijzer en vriezend weer.
Veel huizen hadden een ijzeren hek of een stenen muurtje met ijzeren stangen om hun tuin heen.
De store jongens pakten dan zo’n stang of hekwerk in hun mond beet en hielden dat dan een halve tot een hele minuut vol. Vervolgens deden ze hun mond open en lieten het ijzeren voorwerp los. Tenminste dat was de bedoeling. Maar als ze zo onvoorzichtig waren geweest om tijdens dat “bijten” even met hun tong tegen het ijzer te komen dan zat die er vervolgens muurvast aan vast geplakt.
En dan begon de lol voor de omstanders.
De “held” wist dat hij niet moest proberen zijn tong los te rukken want dan bleef zijn vel eraan hangen en dat deed natuurlijk geweldig zeer en was nog gevaarlijk bovendien.
De oplossing was dat iemand bij het huis aanbelde en om een kan lauw water ging vragen. Zodra je die over de mond van de jongen gooide kwam zijn tong los. Maar de gein was natuurlijk om aan het slachtoffer te vragen wat er gedaan moest worden. Hij moest dan met armen, benen en keel geluiden duidelijk maken dat wij water moesten halen.
Ik heb nooit de uitdaging van dit braniespel gezien, maar in het begin van de vorst periode waren er toch wel altijd een aantal waaghalzen die zich zo nodig moesten bewijzen.
Maar goed het had ondertussen al zo lang gevroren dat er geschaatst kon worden.
Ook dat was nieuw voor mij en tot mijn grote vreugde bleek ik al gauw een natuurtalent te zijn, tenminste op de friese doorloper. Ik geloof dat ik een afgedankt stel van een van mijn broers kreeg en heb het daar op geleerd. Binnen de kortste keren had ik het onder de knie, inclusief het pootje over in de bochten.
In januari organiseerde een aantal scholen een schaatswedstrijd.
Het was een afvalrace over 100 meter en ik werd knap 2de of 3de in mijn leeftijdscategorie.
Door dit succes heb ik ma zo gek gekregen dat ze een stel houten noren voor me kocht.
Dat werd dus een rampenplan van het begin af aan. Die schaatsen waren voor mij te breed en door mijn zwakke enkels zwikte ik dermate door, dat het houtwerk het ijs raakte en ik bijna tot stilstand kwam. Ook pootje over ging bijna niet meer.
Maar ja dat durfde ik niet hardop te zeggen, dus ik heb een tijd door gemodderd op die krengen.
Op een dag was ik met een aantal school kameraden aan het schaatsen op de gracht achter ons huis. Marjolein was ook op het ijs. Marjolein?
Ja, Marjolein.
Marjolein was het knapste meisje van mijn klas. En niet alleen van de klas, volgens mij was zij het knapste meisje van de hele wereld.
Zodra ik in haar buurt kwam klapte ik als een oester dicht en kon alleen maar naar lucht happen en glazig naar haar staren. Maar genoeg over Marjolein voor dit moment. Zij was dus ook op het ijs en dat werd mij noodlottig.
Verder